Broodkaftje

Broodkaftje

                                                   

 

           BROODKAFTJE

 

         Annemieke keek in de zelfkijker en was tamelijk tevreden. Ze was tevreden over het woordje ZELFKIJKER want grote mensen zeggen altijd spiegel en zij wilde altijd andere dingen doen en andere woorden zeggen dan bijvoorbeeld haar vader en haar moeder om maar te zwijgen van Oom Henk. Ze was ook tevreden met wat ze zag: een meisje van elf jaar met blond haar en bruine ogen, wat een grappig gezicht was en grappige gezichten zie je niet veel meer vandaag de dag.

 

         Haar náám vond ze ook wel prettig: eigenlijk twee namen Anne / Mieke, maar bij haar naam viel dat niet zo op. Bij de andere meisjes in de klas viel dat juist wèl op: Marie-José, die alleen maar kon praten over hockey, de wintersport en lippenstift en over de jongens van de hockey en van de wintersport, die allen háár lippenstift het mooist vonden. Annemieke vond haar een beetje een ACHTERBIEL Dan had je nog Isabel-Marie die helemaal nergens over praatte en natuurlijk Iris-Viola, van wie de ouders al hun dochters iets bloemigs hadden meegegeven. Ze hadden een Roosje, een Brunel en ook een Greetje-Margriet. 

 

         Dan waren er ook nog jongens met dubbele namen. Die waren helemaal niet uit elkaar te houden, de namen niet en de jongens evenmin: Jan-Willem, Peter-Hans, Bart-Jan en Rob-Bertje.

 

         Ze keek nog eens in de ZELFKIJKER en proefde haar eigen naam: Annemieke. Bij de letter m kwamen haar lippen op elkaar, dan proefde ze de naam het zuiverst. Achter de m kwam ieke. Als ze dat uitsprak duwde ze haar neus een beetje naar boven en dan kwam er een rimpel in haar voorhoofd. Die noemde ze de IEKERIMPEL. Niemand kende dat woord en dat vond ze heel fijn. Met volwassenen kon je daar niet over praten. Die zouden zeggen dat zo'n woord niet bestond en haar klasgenoten maakten geen woorden. Die maakten ruzie en herrie en af en toe een tekening. Verder niets, ze waren MAAKLOOS.

 

         Trouwens, volwassenen praatten zelden met haar. Als er visite was, bespraken de mannen automerken, biersoorten, voetbalspelers, beurscijfers, de regering en de buitenlanders. De vrouwen behandelden de kinderen, de tennisvereniging, kinder-en tenniskleding en ook al de buitenlanders. Niemand had het ooit over gekke woorden.

 

         Wel had ze eens aan oom Henk gevraagd:' Wilt u de IEKERIMPEL eens maken?'Oom was een beetje dom gaan lachen en hij had gezegd dat hij al rimpels genoeg had van het harde werken en van het tobben over zijn kinderen en over de rest van de wereld en dat rimpels vanzelf kwamen en niet meer weggingen behalve bij tante Toos, die had haar hele gezicht laten wegrimpelen voor achtduizend euro en vijf maanden later was ze in een ravijn gestort.

         Dus eigenlijk was het weggegooid geld; slechts haar bril en haar parapluutje waren boven de afgrond gekomen.

 

         Annemieke was maar weggegaan na dit treurige verhaal, maar ze was toch een beetje blij: ongemerkt had oom Henk haar een nieuw woord geschonken: WEGRIMPELEN Ze was snel naar haar kamer gegaan en ze had het geheime boekje met het roodbruine kaftje, het BROODKAFTJE  (Annemieke) gepakt. Ze had heel netjes met hoofdletters in het boekje geschreven: WEGRIMPELEN (oom Henk).

 

         Vandaag was ze een beetje zenuwachtig. Ze verwachtte post. Een brief. Het allerliefst kreeg ze een pakje met iets totaal onverwachts erin. Maar zo'n verrassing kwam nooit. Eén keer had ze toevallig de postbode zien aankomen. Hij had een tamelijk groot, zachtgeel pak in z'n handen. Na een kleine aarzeling was hij hun tuinpad ingelopen. Hij had ook gebeld!.

 

         Ze deed zelf open, haar vader was nooit thuis, want die was belangrijk en haar moeder volgde cursussen om ook belangrijk te worden: zelf-ontdekking, zelf-ontplooiing en zelf-verdediging. Wat had ze gehoopt dat het pak voor haar was. Misschien zat er wel een boek in met allemaal nieuwe woorden en met prachtige tekeningen van niet bestaande beesten. De postbode had nog gevraagd: ‘Is dit nummer 32?' Nu wist ze zeker dat het pak voor haar was. ‘Ja meneer de VREUGDEBEZORGER,' had ze geantwoord.

 

         ‘Dan ben jij zeker Marie-José Heldermans,' glimlachte de postbode. De man bezorgde helemaal geen vreugde, hij bracht tranen. Want Marie-José woonde ook op nummer 32, alleen in de volgende straat, of liever de volgende laan. Later bedacht ze dat ze ook ‘Ja' had kunnen zeggen. Dan had ze het pak open kunnen maken, zo'n kans kreeg ze nooit meer. ‘Grijp je kansen in het leven,'zei haar vader altijd. Andere uitspraken van hem wist ze niet.

 

         Maar ja, de postbode had haar ook weer opgevrolijkt door te zeggen: ‘Niet zo jankerig kijken, sippekind, 't is mijn schuld toch niet!' Ze was naar boven gerend en had in haar boekje SIPPEKIND (postbode) opgeschreven. Ze had daarna lang in haar boekje zitten kijken om de woordjes weer eens te proeven en te kijken of ze nog eender smaakten. De woorden waar (mama) achter stond, hadden allerlei smaken: zoet, zuur en bitter. Bittere woordjes konden toch lekker smaken, vond ze. Vooral de nasmaak. De scheldwoorden van haar moeder smaakten bitter maar ze BOLLESUISDEN (Annemieke) nog zo lekker na in haar LUISTERSCHELPJES (Annemieke).

        

          Ze verwachtte post. Geen pakje, maar een brief. Want ze had een akelig goed idee gehad. Een prima gedachte. Eigenlijk een PRIMIDEE Voor het eerst van haar leven was ze naar een krant gestapt, d.w.z. naar het gebouw, waar ze de krant maken. Daar had ze een eigengemaakte advertentie afgegeven. Zonder dat hij het wist had haar vader haar op dit PRIMIDEE gebracht.

 

         Hij was de plaatselijke krant aan 't lezen en zei ineens:'Gelukkig, de buren gaan die ellendige KLEDINGHOND (papa) verkopen, het staat in de krant. En de man die haar nog nooit had voorgelezen, las nu hardop: ‘Waakse, zachtmoedige hond te koop wegens overbodigheid, Ringweg 30.' Daarna was Annemieke de krant gaan bekijken en had die woorden gevonden in de rubriek Wij willen iets. De mensen wilden erg veel: z.g.a.n. schaatsen verkopen, een reis naar Italië maken met een onbekende vriendin in bezit van snelle auto, paddenstoelen zoeken in groepjes van vier in het Kralingse bos, bijzondere boeken kopen met titels als Hanna's vlucht en Toen kwam Tjeerd.

 

         Toen was het PRIMIDEE ontstaan. Zij ging ook een advertentie zetten. Lang had ze nagedacht over de tekst die ze steeds weer verbeterde. Vol trots had ze de woorden nog eens overgelezen:

                           

              Nu! Lid worden van de NWC?
              Leeftijd geen bezwaar
              Vergaderingen bij mij thuis,
              Ringweg 32  
              Als je niet
              weet wat NWC betekent,
              ben je een SUFHAAS            

              Annemieke

 

         De advertentie wegbrengen was niet zo moeilijk geweest als ze gedacht had. Ze was naar een loket gestapt, waarvoor een bordje stond met de tekst       Hier eerst melden          Ze was even bang geweest dat ze zich daarna nog ergens anders moest melden, maar dat hoefde niet. Achter het loket zat een mevrouw met paarse nagels en aan haar had ze gevraagd of ze een geheime advertentie mocht zetten. De paarse mevrouw had nog gemompeld dat niemand geheimen aan een krant toevertrouwde, maar ze zeurde verder niet en zei: ‘Zevenentwintig woorden, dat is dan achttien euro, omdat jij het bent. Moest ze nog blij zijn ook!

Achttien euro!  ZOMPEJUUS!  (mama), SODEMITRUS!  (papa).

 

        De postbode kwam altijd op vaste tijden. Er was zeker altijd evenveel post, iets wat Annemieke niet begreep. Op maandag was de post altijd heel laat: 15.30 uur. Dan was er heel weinig post. Annemieke verzon dat de postbode er dan juist veel eerder kon zijn, maar grote mensen regelen dat anders. De volgende dagen kwam de man om 10.00 uur en op zaterdag om 11.30 uur.

 

            Half twaalf klonk lang niet zo gewichtig als 11.30 uur. Dus zou er om 11.30

uur wel iets belangrijks gebeuren. Donderdag had de advertentie in de krant gestaan. Wie lid wilde worden van de NWC, zou direct moeten schrijven, vond ze. Alle brieven ná het weekend vielen af. Vandaag was het zaterdag en daarom was ze een beetje zenuwachtig.

 

           Het was 11.25 uur en daar kwam waarachtig de postbode al! Hij was vijf minuten te vroeg! Of liep de klok niet goed? Nu liep hij naar hun deur en gooide een stapeltje door de brievenbus! Ze holde naar de deur en pakte de brieven op. Wat een geluk dat haar ouders nog op bed lagen. De bleven op zaterdag altijd langer op hun bed liggen, omdat ze op vrijdag met de Van Burens hun kaartavondje hadden. ‘We moeten weer naar die KNUPPELHUFTERS?' zei haar vader elke vrijdag onder het avondeten.

         Zou er een brief voor haar zijn? Dat moest toch wel. Ze had toch niet voor niets achttien euro in het ravijn gestort? Er was er één bij, niet veel, maar toch één. Op de envelop stond:

                            

Aan Annemieke zonder achternaam

Ringweg 32

Alhier

 

         Helemaal begrijpen deed ze het niet. Ze had toch wel een achternaam?        O ja, die was ze vergeten in de advertentie. Nou ja, dat scheelde weer een woord. Alhier vond ze ook wel vreemd. Dat sloeg nu werkelijk nergens op. Als ze de brief zelf nu maar kon begrijpen. Nu snel openmaken. Niet te snel natuurlijk en zeker niet scheuren. Dan kon je woorden kapot maken. En op woorden moet je zuinig zijn. Dus netjes met een schaar openritsen.

 

         Waar is die schaar. Nooit ligt die schaar op z'n plek. Altijd lieten d'r ouders de schaar ergens slingeren. Dan maar met het broodmes, met het BRES (Annemieke). Heel langzaam, liplikkend, BRESTE ze de brief open. Wie had haar geschreven en wat stond erin? ‘Gek', bedacht ze nog dat ik het ‘Wie' belangrijker vond dan het ‘Wat'. Ze las het volgende:

 

 

Rotterdam, juli 2010

Beste mevrouw, juffrouw Annemieke
Met belangstelling lazen we uw advertentie.
Vanzelfsprekend willen we lid worden van de NWC.
Het vreemde is echter dat we dat al acht jaar zijn.

We wisten niet dat u ook lid was.

We hopen dat u zaterdag 24 juli meefietst.
We hebben dan onze puzzeltocht.
We starten om 14.00 uur precies bij de molens
aan de Kralingse plas.

Daar krijgt u verdere aanwijzingen.
 

Met vriendelijke groeten,

 

W. F. Gerritson
Secretaris van de
Ned. Wielrijders Club

 

         Annemieke voelde de tranen komen. Die stomme Gerritson. Met z'n nog veel stommere Wielrijdersclub. En die allerstomste fietspuzzeltocht. Ze wilde helemaal niet gaan fietsen en zeker niet als daarbij gepuzzeld moest worden.

Zo'n FUZZELTOCHT  Ze moest nu alleen verder. Niemand had haar boodschap begrepen. Niemand. Ze keek op de klok die nu 11.30 uur aanwees. Die vervelende postbode was vijf minuten te vroeg geweest, dan wist ze ook vijf minuten eerder dat... de bel ging. Er werd gebeld!!

 

         ‘Iemand heeft de advertentie gelezen en komt nu zelf langs,' flitste het door haar heen. Ze jubelde al weer van binnen en rende naar de deur.

         Er stond een jongen. Op het eerste gezicht een lelijke jongen van haar eigen leeftijd. Hij droeg een eikelig brilletje en ook nog een pleister over een van de brillenglazen. Ze zei maar: 'Hallo, wat moet je?'

 

         De jongen lachte. Dat deed hij wel leuk. Hij zei: ‘Jij bent Annemieke; mijn ouders hebben me Harm-Jan genoemd, maar jij moet me maar Han noemen. Heb je nog ouwe kranten voor de Nieuwe Woorden Club?'

 

         ‘Ouwe kranten?'vroeg ze nog verbaasd. ‘Die sparen we voor de openhaardavondjes.' ‘Nieuwe Woorden Club' riep ze daarna. ‘NWC, je hebt het begrepen! Kom binnen, we gaan vergaderen.'

 

         Han lachte nog eens. Hij nam zijn bril af, legde die op de drempel en stapte er met z'n hak op. Glas knarste, splintertjes sprongen weg. ‘'VERHAKKING van het VERMOMSEL,' fluisterde hij geheimzinnig en gaf haar een stevige hand.

 

         ‘Andere leden worden niet meer toegelaten, 'zei Annemieke stralend.

 

         ‘Daar wilde ik het net over hebben,'grinnikte Han. Ik wilde eigenlijk aan jou alléén iets voorlezen. Geen KIJKPOTTERS erbij. Uit een linnen tasje haalde hij een boekje met een roodbruine kaft. ‘Mijn BROODKAFTJE,' zei hij.

 

         ‘We gaan naar boven,'zei Annemieke, ‘ik heb jou óók iets voor te lezen'

 

Uit: Sprookjes van de Rijmer des Vaderlands